poemtata

 

de stad kleurt

 

thuis

is Vlaamse kost

is tajine, sarmale, köfte

 

de stad kleurt zwart en geel

en rood en elk raam verkleeft

in een uniek verhaal

 

er was de maïs in het dorp

 van mijn jeugd en hoe die groeide

tot ik hoog omhoog

 

moest kijken

en hoe die berustend wachtte

op het kille mes dat alle leven brak

 

Insha'allah

jij vreemde man jij vreemde vrouw

proef je thuis in onze stad

 

 

bos

 

troebeltrots staat ze daar

het miezert en het pad ritselt

ze kijkt niet opzij

het klimmen valt haar zwaar

 

pas als ze stopt en adem zoekt

vallen ze haar op

het lijkt of hun armen

naar haar graaien, ze verdonkeren

puntige stenen op de geurige berg

nemen haar mee naar haar jeugd

waar haar vader het ene na het andere

dwergenhuis aanwijst, en spleten

in de rotsen voor trollen

 

'als je stil bent, kan je ze horen'

    

ze aait de schors, ze is warm

sappen stromen. stemmen brommen

er is een pletsen. kabouters

schrobben gaten in hun wollen sokken

 

 

post

 

ontbijt op zaterdagochtend in de oneven week

jouw kinderloze dag, je hebt alle tijd

 

ik wacht, proef mijn gemberthee. ik weet

dat je eerst de krant haalt eer je me schrijft

en kruimels tussen de toetsen vermijdt

ach, hoe ik jouw woorden drink als jij  

mijn zorgen kneedt, mijn schouder streelt

 

abrupt stopt het getik. geen idee hoe ik je weer

aan het schrijven krijg. mijn thee verkilt

 

af en toe kies ik op goed geluk een oud bericht van jou

ik stuur het naar mezelf, ach waarom niet

is dat oké voor jou?

 

 

gewoon doen

 

brede rijen bomen ademen eeuwigheid. in het wisvlak

van de ruiten verschijnt de boerderij. ooit

wist ik er vele mannen in eendere pakken

achter de keurig witbepleisterde muren

 

bang was ik nooit. de beek waarnaar ik eens

drie dagen stonk, staat leeg, de wand miezelt.

wat verderop verbergt een fabriek stapels

boeken met verkruimelde letters die dachten

dat ze ertoe deden. alles staat te koop

 

als vanzelf stopt de auto bij de put waar ik

leerde vissen. ik stap uit, gooi mijn kleren

op de achterbank en spring de donkerte in,

paling en karpers achterna. zwemmen

mocht ik nooit in de koelbroeierige lagen

 

ik droog me af met mijn jeans, de  wind verkilt

mijn borst. ik rijd de dreef weer in, draai

de cd open en de raampjes, gewoon omdat het kan.

de verwarming blaast rumoerig - een blote idioot

die lacht in de nacht

 

 

vredesbrug

bundel 2020

 

stalen schaduw in azuurblauwe zon

erdoorheen wat groene schemer

de overspanning, nog niet verloren, versmelt

 

de nijver met het dorpsgewoel. ze stelt me

danig op de proef, laat me staan, laat me

wachten, wachten, urenlang

 

wachten. de treuzelende rust bevrijdt me

van de kabels in mijn buik. mijn ogen zoeken

jou. daar sta je en je zwaait vanaf de overkant

 

laag boven het water slenteren we, loom

als de stroming. liever rennen we

eindelijk brengt de brug der zuchten me

 

 

wilde plannen

bundel 2021

 

zullen we varen in een heteluchtballon

of het kanaal oversteken om een bakje

kibbeling van een bonte kraam aan zee

 

zullen we de maskers afleggen, sleur

doorbreken op een doordeweekse dag

of ginds een boomhut bouwen

 

zullen we het brein verkwikken in het licht

trekken we baantjes in de koele vijver

lopen we de duinen in tot bij de toren

 

of zitten we gewoon wat

samen op de stoep of om het even waar

het onverwachte blijft ons bij

 

de zingende kraan, het gat in de fietsband

de deur die klemt - ze wachten wel